uit één mond 1.0
eenstemmig; eensgezind
Algemene voorbeelden
Jansen en De Pauw uit een mond: "Inderdaad!"
Als uit één mond klinken de oh's en ah's bij balverlies en gemiste kansen.
Jansen en De Pauw uit een mond: "Inderdaad!"
Als uit één mond klinken de oh's en ah's bij balverlies en gemiste kansen.